Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2677

Datum uitspraak1999-02-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33217
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 maart 1997 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting en beschikking inzake heffingsrente. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 191.053,--. Bij tezelfdertijd gegeven beschikking is een bedrag van f 1.251,-- aan heffingsrente in rekening gebracht, welk bedrag op het aanslagbiljet is vermeld. De aanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende terecht heffingsrente in rekening is gebracht, aangezien zij de ter zake doende juiste gegevens niet zodanig duidelijk in de aangifte heeft vermeld dat deze zonder nader onderzoek in de regeling van een nadere voorlopige aanslag hadden kunnen worden betrokken, omdat met name uit de aangifte door de Inspecteur niet kon worden afgeleid dat de zogenoemde "onbelaste activiteiten" dan wel onvoldoende gegrond waren. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en - in aanmerking genomen dat belanghebbende de in haar aangifte gemaakte splitsing tussen "belaste activiteiten" en "onbelaste activiteiten", zoals aangebracht in de "Samengevoegde balans per 31 december 1993" en in de "Samengevoegde winst- en verliesrekening over 1993", niet nader aangifte heeft toegelicht - niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het derde middel, dat zich tegen dit oordeel richt, faalt derhalve. 3.2. Voor het overige kunnen de middelen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 10 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.